Steiner in essentie

Antroposofie ontmoeten, begrijpen, doenPublicatiesLandbouwcursus

Landbouwcursus 1 Weet je deel van een groter geheel

Betrek de hele omgeving bij de landbouw, inclusief de sterren en planeten.

Eerste voordracht 7 juni 1924
Weet je deel van een groter geheel

Op de eerste plaats wil ik mijn dank uitspreken voor alles wat hier door de familie Keyserlingk verzorgd wordt opdat deze cursus plaats kan vinden. We zijn hier op een buitengewoon gunstige plek voor hetgeen we te bespreken hebben. De cursus zelf zal ons duidelijk maken dat de aangelegenheden van de landbouw aan alle kanten verweven zijn met de verste uithoeken van het menselijk leven.
U zult het mij moeten vergeven als ik voor de inleiding van vandaag zo’n grote omweg moet maken, dat misschien niet iedereen direct ziet hoe die inleiding verband houdt met wat we speciaal landbouwkundig te bespreken hebben.

Iedereen zou moeten inzien dat je pas over de landbouw kunt spreken, ook in zijn maatschappelijke organisatie, als je werkelijk weet wat bietenteelt, aardap-pelteelt, graanteelt is. Men dient te begrijpen hoe die biet verbonden is met de akker, met het seizoen waarin hij groeit, enzovoort. Zoals we bij een mag-neetnaald alleen het gedrag daarvan kunnen begrijpen als we de hele aarde met haar magnetisch veld daarbij betrekken, zo is het voor het begrijpen van de plantengroei noodzakelijk de kosmos daarbij te betrekken.

Het is weinig bekend dat bepaalde ziekten of ook andere verschijnselen in het menselijk leven in hun tijdsverloop processen uit de uiterlijke natuur nabootsen. Alleen wat begin en einde betreft vallen ze niet met die natuur-processen samen. Denkt u maar aan de menstruele cyclus van de vrouw, die als proces in de tijd een nabootsing is van de maancyclus, en er alleen wat begin en einde betreft niet mee samenvalt. Deze emancipatie van de kosmos is wat het menselijk leven betreft bijna volledig doorgevoerd. Bij het dier is dat al minder het geval, maar de plant is werkelijk nog in hoge mate opgenomen in het algemene leven van de natuur, ook van buiten de aarde. En daarom zullen wij het plantenleven onmogelijk kunnen begrijpen als wij daarbij niet bedenken dat alles wat er op de aarde is, eigenlijk maar een weerschijn is van wat zich in de kosmos afspeelt.

Om de aarde heen vinden we in de hemelruimte in de eerste plaats de maan en vervolgens de andere planeten van ons planetenstelsel. In een oude instinctieve wetenschap, waarin de zon tot de planeten werd gerekend, had men deze volgorde: maan, Mercurius, Venus, zon, Mars, Jupiter, Saturnus.
In dit aardse leven - als we het in het groot bekijken - is een hoogst belang-rijke rol weggelegd voor wat ik zou willen noemen het leven van de kiezelsubstantie. Kiezelsubstantie vindt u bijvoorbeeld in kwarts, in zijn prisma- en piramidevorm opgesloten. Dat wat daar als silicium in kwarts leeft, komt over ons hele aardoppervlak voor en maakt zevenentwintig à achtentwintig procent van alle stoffen uit. Het treedt op in een vorm die, als je naar het uiterlijk materiële, naar de aardbodem kijkt met zijn plantengroei, niet erg belangrijk lijkt. Want het is niet oplosbaar in water. Maar neemt u nu eens akkerpaardestaart, dan vindt u daarin tot negentig procent kiezelzuur, in een heel fijne verdeling. Uit dat alles kunt u opmaken dat kiezel, silicium, toch een enorm belangrijke rol moet spelen.

In de geneeskunde zoals die uit de antroposofie voortkomt, vormt kiezelsubstantie een belangrijk bestanddeel van heel veel geneesmiddelen. Silicium zit in een buitengewoon fijne verdeling ook in de atmosfeer, het is eigenlijk overal te vinden.

Stel dat wij maar de helft aan kiezel in onze aardse omgeving zouden hebben, dan zouden we planten hebben die allemaal min of meer piramidale vormen hadden. De bloemen zouden pover ontwikkeld zijn, en we zouden bij bijna alle planten zulke ongewoon aandoende vormen vinden als bij cactussen. De graangewassen zouden er heel eigenaardig uitzien: met naar onderen dik toelopende, zelfs vlezige halmen, en met schamele aren, we zouden geen volle aren krijgen.

Aan de andere kant zien we dat er overal kalksubstantie en wat daarmee verwant is in de aarde aanwezig moet zijn: kalk, kali, natriumsubstantie. Zou dáárvan nu minder aanwezig zijn dan er is, dan zouden wij uitsluitend planten krijgen met dunne stengels. We zouden louter slingerplanten krijgen. De bloemen zouden weliswaar opengaan, maar ze zouden onvruchtbaar zijn, ze zouden ook nauwelijks voedingsstoffen opleveren. Alleen in het equilibrium, in het samenwerken van deze beide krachten, in het samenwerken van kalkachtige en kiezelachtige substanties floreert het plantenleven in de vorm waarin we het kennen.

Alles wat in het kiezelelement leeft, heeft krachten die niet van de aarde komen maar van de zogenaamde buitenplaneten: Mars, Jupiter, Saturnus. Wat van deze planeten uitgaat, werkt op het plantenleven in langs de weg van het kiezelachtige en wat daarmee verwant is. Maar van de planeten die het dichtst bij de aarde staan, de binnenplaneten maan, Mercurius en Venus, werken de krachten langs de weg van het kalkachtige op het plantenleven en ook op het dierenleven van de aarde in. Zo kunnen we van iedere akker die bebouwd is zeggen: daarin werken kiezelachtige krachten en kalkachtige krachten. In het kiezelachtige werken Saturnus, Jupiter, Mars, in het kalkachtige maan, Venus, Mercurius.

Op twee dingen moeten we in het plantenleven letten. Het eerste is dat de hele plantenwereld en iedere afzonderlijke plantensoort die zichzelf in stand houdt, het vermogen tot reproductie, tot voortplanting heeft. Het andere is dat de plant als wezen van een verhoudingsgewijs laag natuurrijk de wezens van de hogere natuurrijken tot voedsel dient. Het zijn twee totaal verschillende belangen die hierin tot uiting komen. En toch werken in het krachtenveld van de natuur de dingen zo dat alles wat met het innerlijke reproductievermogen en met de groei samenhangt, wat ertoe bijdraagt dat de ene generatie planten op de andere volgt, berust op de invloeden van maan, Venus en Mercurius. Invloeden die via het kalkachtige vanuit de kosmos op de aarde inwerken. Maar wanneer planten bij uitstek voedingsmiddelen worden, wanneer ze zich zo ontwikkelen dat hun substanties tot voedingsmiddel worden voor dier en mens, dan zijn daarbij Mars, Jupiter en Saturnus betrokken langs de weg van het kiezelachtige.

Nu, dat lijkt voorlopig niet meer dan een wetenswaardigheid. Maar zulke dingen, die aan een iets wijdere horizon zijn ontleend, wijzen op den duur vanzelf een weg van het weten naar de praktijk.

Als het nu zo is dat er van maan, Venus en Mercurius krachten naar de aarde gaan en dat deze krachten tot werkzaamheid komen in het plantenleven, dan moeten we ons afvragen: waardoor wordt dat meer of minder bevorderd of geremd? Waardoor wordt bevorderd dat de maan of Saturnus op het plantenleven werkt en waardoor wordt dat geremd?
Water heeft bij uitstek het vermogen om de krachten die bijvoorbeeld van de maan komen door de aarde te loodsen, met andere woorden, water zorgt voor de verdeling van de maankrachten in het gebied van de aarde. Laten wij dus eens aannemen dat er net een paar regendagen zijn geweest en dat het dan volle maan wordt. Kijk, met de krachten die van de maan komen op dagen dat het volle maan is, gebeurt er op aarde iets kolossaals. Die schieten de hele plantengroei in. Ze kunnen daar niet inschieten als er niet eerst regendagen zijn geweest. Wij staan dus voor de vraag of het van belang is dat we zaad uitzaaien nadat er onlangs regen is gevallen en het daarna volle maan wordt, of dat we gedachteloos op ieder moment kunnen uitzaaien. Natuurlijk, ook dan zal er iets uitkomen, maar de vraag is niettemin: is het goed om zich bij het uitzaaien te richten naar regen en volle maan?

Verder: we hebben om onze aarde heen de atmosfeer. En die atmosfeer heeft, behalve dat ze lucht bevat, in de eerste plaats de bijzonderheid dat ze nu eens warmer, dan weer kouder is. Hoe is het nu met die warmte? Uit de geestelijke waarneming blijkt dat, warmte juist een buitengewoon sterke relatie tot kiezel heeft, dat de warmte precies die krachten die via het kiezelelement kunnen werken bijzonder activeert, en dat zijn de krachten die van Saturnus, Jupiter en Mars uitgaan. Saturnus heeft dertig jaar nodig voor zijn omwenteling om de zon, de maan maar dertig of achtentwintig dagen voor zijn fasen. Hij moet op een heel andere manier samenhangen met de plantengroei. Nu hangt het altijd van de warmtetoestand van de lucht af hoe sterk die Saturnuskrachten het plantenleven op aarde kunnen beïnvloeden. Bij koude lucht kunnen ze dat niet, bij warme lucht wel. Wat Saturnus doet met behulp van de warmtekrachten van onze aarde, dat zien we wanneer er vaste planten ontstaan. Want de resultaten van deze krachten die via de warmte in de plant overgaan, zien we in de bast en de schors van bomen, in alles wat de plant tot vaste plant maakt. De achtergrond daarvan is dat het eenjarige leven van de plant en haar gebondenheid aan een korte levenscyclus samenhangt met de planeten die korte omlooptijden hebben. Wat zich daarentegen aan dit tijdelijke onttrekt, wat bomen met een bast, met schors omgeeft, wat ze duurzaam maakt, dat hangt samen met de planeetkrachten die via de krachten van warmte en kou werken en die een lange omlooptijd hebben, zoals Saturnus dertig en Jupiter twaalf jaar.

Daarom is het niet onbelangrijk dat iemand die een eikenboom wil planten, verstand heeft van Marsperioden. Want een eikenboom die op een geschikt moment in de juiste Marsperiode is aangeplant, zal anders gedijen dan wanneer we hem gedachteloos, eenvoudig wanneer het ons uitkomt, in de grond zetten. Of als u een perceel met naaldbos hebt, waarin de Saturnuskrachten zo’n grote rol spelen, dan maakt het heel wat uit of u in een zogenaamde opstijgende periode van Saturnus of in een andere periode naaldbomen aanplant. En iemand die dit soort dingen doorziet, kan, als het de vraag is waarom iets wil groeien of niet, heel precies zeggen of de dingen met inzicht in de krachtsverhoudingen zijn gedaan of niet. Stel bijvoorbeeld dat wij hout van bomen die zonder inzicht in de kosmische perioden op aarde zijn geplant, gebruiken om te stoken, dan geeft ons dat niet zo’n gezonde warmte als wanneer we bomen gebruiken die met verstand van zaken zijn geplant.

Waarom is het tegenwoordig onmogelijk om nog zulke aardappels te eten als ik in mijn jeugd gegeten heb? Heel wat dingen zijn in de loop van de jaren beslist achteruitgegaan wat hun innerlijke voedingswaarde betreft. Dat komt omdat men geen enkel begrip meer heeft van de intiemere processen die in het heelal werkzaam zijn en die toch weer gezocht moeten worden, langs een weg zoals ik die vandaag alleen inleidend kon schetsen.