Kwaliteiten van chemische elementen voor de plantengroep in samenspel met de planetenwerking en kiezel en kalk.
Derde voordracht 11 juni 1924
Vorm begrippen in activiteiten
De krachten van de aarde en van de kosmos, werken op het gebied van de landbouw via de stoffen van de aarde.
Stikstof heeft in de natuur vier broers. Ze zijn met haar verbonden in het eiwit: koolstof, zuurstof, waterstof en zwavel. Zwavel is bij uitstek het element dat de bemiddelaar is tussen de vormgevende kracht van het geestelijke en het fysieke.
Koolstof kennen we uiterlijk als kolen, grafiet, of diamant. Het amorfe dat we ons bij koolstof voorstellen verschijnt als de laatste uitloper van wat koolstof in de natuur is. Laten we koolstof opvatten in zijn levende werkzaamheid, zoals hij door de mens heen gaat, door het dierenlichaam, zoals hij het planten-lichaam opbouwt. Koolstof is de drager van alle vormgevingsprocessen in de natuur, de grote boetseerder. Hij draagt niet alleen zijn zwarte substantialiteit met zich mee, maar innerlijke beweeg-lijk, ook de grote kosmische imaginaties, waaruit alles in de natuur voortkomt.
Om koolstof in de natuur op de juiste manier te bezien, moeten wij zien hoe de werkzame geest van de kosmos zich met zwavel bevochtigt, als een plastisch kunstenaar aan het werk gaat en met behulp van koolstof de stijvere planten-vorm opbouwt, en ook de tijdens zijn ontstaan al vergaande vorm van de mens.
Bij de mens gaat de ademhaling meteen tot afbraak over, rukt koolstof uit de vaste toestand los, verbindt hem met zuurstof en voert hem af. Het is de immer bezige, zich vormende en zijn vorm weer oplossende koolstof, op wiens banen, bevochtigd door de zwavel, het geestelijke ‘ik’ in het menselijk bloed zich beweegt. En zoals het menselijk ik als de eigenlijke geest van de mens in de koolstof leeft, zo leeft als het ware ook het in de wereldgeest aanwezige wereld-ik - door tussenkomst van de zwavel - in de zich opbouwende en steeds weer oplossende koolstof.
In vroegere tijdperken was koolstof het enige dat werd afgescheiden. Pas later kwam het kalkachtige erbij, dat de mens gebruikt om zichzelf een vastere grond-slag, een steviger geraamte te geven. Wat in de koolstof leeft, kan beweeglijk zijn doordat de mens zichzelf een vaste grondslag geeft in zijn kalkhoudende beenderstelsel. Zo werkt de mens in zijn beweeglijke koolstofstructuur zich uit boven de puur minerale, vaste kalk-structuur die de aarde heeft.
Aan alles wat leeft ligt een min of meer vast of min of meer fluctuerend koolstofachtig geraamte ten grondslag, dat de banen vormt waarlangs het geestelijke zich door de wereld beweegt.
Bij elk levend wezen moet dit leven van iets geestelijks, iets etherisch doortrokken zijn. De fysieke drager van dat geestelijke is de zuurstof. Die brengt, met behulp van de zwavel, de levensprocessen binnen in dat koolstofgeraamte. Zuurstof vormt de weg waarlangs de golvende, vibrerende, wevende werkelijkheid van het etherische zich beweegt.
Overal in de natuur moet het etherisch-zuurstoffelijke de weg kunnen vinden naar het geestelijk-koolstoffelijke. De stikstof bemiddelt daarbij. De stikstof brengt het leven over in de structuren die in de koolstof belichaamd zijn. Het geestelijke gebied dat in de stikstof aan het werk is - ook hier weer met behulp van de zwavel - is het astrale. Het etherische leven zou wolkachtig naar alle kanten uitvloeien, het zou geen oog hebben voor dat koolstofgeraamte, als de stikstof niet zo sterk tot dat geraamte werd aangetrokken.
Stikstof werkt sterk in het geestelijke door, en daardoor is het zo noodzakelijk voor het leven van planten. De plant heeft, althans zoals ze in de aarde staat, alleen een fysiek lichaam en een etherlichaam. Maar het astrale van buiten moet haar overal omringen. Het astrale is overal, en stikstof, de drager van het astrale, is overal; hij waart in de lucht rond als lijk, maar op het ogenblik dat hij in de aarde komt wordt hij weer levend en ook gevoelig. Hij voelt of het juiste kwantum aan water in een bodem aanwezig is. Hij beleeft het als aangenaam wanneer op een bodem de juiste planten groeien. Stikstof giet over alles een soort voelend leven uit. Dat de planeten invloed uitoefenen op de vorm van de plant, dat weet de stikstof werkelijk. Net zoals het ook de stikstof in het menselijk zenuw-zintuigstelsel is die de beleving van het waargenomene doorgeeft
Leven is werkzaam via het zuurstofelement in een samenspel tussen wat vanuit de geest in het koolstofelement geraamtestructuur aanneemt en wat vanuit het astrale via de stikstof het geraamte gevoelig maakt.
In de wereld van de structuren is de geest fysiek geworden, hij woont daarin astraal in een lichaam, in een afspiegeling van zichzelf. Dat valt hem zwaar. Hij wil zich oplossen en heeft, nadat hij zich met zwavel heeft bevochtigd, een stof nodig waarin hij alle structuur kan verlaten en kan overgaan in het onbepaalde, chaotische van het heelal. De stof, die aan de ene kant zo dicht bij het geestelijke en aan de andere kant zo dicht bij het stoffelijke staat, is waterstof. Waterstof lost alles op.
Wat doen we als wij mediteren? Altijd wordt door het mediteren de loop van de ademhaling beïnvloed. Er blijft iets meer koolzuur bij ons. U dringt steeds meer door tot een beleven van de stikstof overal om u heen. Stikstof licht ons in over wat Mercurius, Venus doen, omdat hij dat ervaart.
Het kan geen kwaad wanneer degene die landbouw bedrijft kan mediteren. Hij maakt zich daardoor ontvankelijk voor de openbaringen van de stikstof. Hij krijgt weet van bepaalde geheimen die in de landbouw spelen. Je loopt door het veld, en ineens is het er. Je weet iets, en je probeert het dan uit.
Waar koolstof, waterstof, stikstof in blad, bloem, kelk en wortel voorkomen, zijn ze in de een of andere vorm aan andere stoffen gebonden. Er zijn twee manieren waarop ze zelfstandig kunnen worden, ofwel doordat de waterstof alles wegvoert naar de verten van het heelal, ofwel doordat het de oerstoffen van het eiwit in de kleinheid van de zaadvorming drijft en ze daarin zelfstandig maakt. In de kleinheid van de zaadvorming heerst chaos. In de wijde omtrek heerst chaos. Nu moeten de chaos in het zaad en de chaos in de wijdste kosmische omtrek op elkaar werken. Dan ontstaat het nieuwe leven.
Wat in het inwendige van de mens werkt als zuurstof of als stikstof, gedraagt zich heel ordelijk. Maar de uitlopers van het koolstofachtige en het waterstofachtige kunnen zich niet zo ordelijk gedragen. Wanneer het koolstofachtige met zijn activiteit uit het plantenrijk aankomt bij het dieren- en mensenrijk, moet het beweeglijk worden. Om vaste gedaante aan te nemen moet het zich op een dieper liggend geraamte opbouwen. Dat is het kalkhoudende beenderstelsel, en ook het kiezelachtige dat we in ons hebben. Kalk geeft koolstof de aardse, kiezel de kosmische vormkracht.
Kalk en kiezel vinden we ook als grondslag van het plantenleven. Wat koolstof in het menselijke spijsverterings-, ademhalings- en circulatieproces ontwikkelt in relatie tot de skeletstructuur en de kiezelstructuur, dat moeten wij ons eigen maken wanneer wij uitkijken over een bodem die met planten is bedekt en waar kalk en kiezel onder zit. Wij moeten voor ons zien hoe het zuurstoffelijke wordt opgevangen door het stikstoffelijke en dan naar beneden wordt geleid tot in het koolstoffelijke, tenminste voor zover dat koolstoffelijke steunt op het kalk- en kiezelachtige.
Dit proces kan mooi worden waargenomen bij de vlinderbloemigen, die inderdaad zijn ingesteld op het aantrekken van de stikstof, om die door te geven aan wat onder hen is. Het kalkachtige daar onder in de aarde is net zo op een soort stikstofinademing aangewezen als de menselijke longen op de zuurstofinademing. Overal waar wij vlinderbloemigen aantreffen, staan we als het ware tegenover de ademhalingswegen, en waar we andere planten vinden, staan we tegenover organen die andere functies vervullen. We moeten het plantenleven zo leren zien dat iedere soort als een onderdeel verschijnt van een de hele plantenwereld omvattend organisme.
De vlinderbloemigen hebben allemaal de neiging om het vruchtdragende, meer in het domein van het bladachtige te houden. Ze willen vrucht zetten voordat ze bloeien. Dat komt doordat bij deze planten alles wat zich in het stikstofachtige ontwikkelt veel dichter bij de aarde wordt gehouden. Ze leiden het stikstofachtige immers naar de aarde toe. Ze hebben ook de neiging hun blad niet gewoon groen, maar iets donkerder te kleuren. U ziet ook een soort onderontwikkeling van de eigenlijke vrucht, dat de zaden van deze planten maar korte tijd kiemkrachtig zijn. Deze planten willen eigenlijk tot de winter wachten met alles wat ze ontwikkelen. Hun groei wordt vertraagd wanneer ze in voldoende mate vinden wat ze nodig hebben: voldoende stikstof in de lucht, die ze op hun manier naar beneden kunnen transporteren.
Dat zijn zo de manieren waarop we naar binnen kunnen kijken in de gang van het leven dat zich onder en boven de grond afspeelt. En als u daar nog bij betrekt, dat het kalkachtige eigenlijk een wonderlijke verwantschap heeft met de wereld van de menselijke begeerten, dan ziet u hoe alles organisch, levend wordt. Kalk zuigt je uit. Je krijgt het gevoel: iets wat werkelijk begeerte-karakter heeft strekt zich overal uit waar het kalkachtige is. En dat trekt het plantaardige naar zich toe. Dat moet hem steeds opnieuw ontrukt worden. Waardoor? Door het kiezelachtige. Kalk eist alles op, kiezel verlangt eigenlijk helemaal niets meer. Het is zoals onze zintuigorganen, die zichzelf ook niet waarnemen, maar alleen de buitenwereld waarnemen. Het kiezelachtige is het algemene stoffelijke zintuig in de sfeer van de aarde, het kalkachtige de algemene stoffelijke begeerte, en klei slaat de brug tussen die twee. Dat moeten wij doorzien, om tot een belevende manier van kennen te komen.
Koolstof is het vormgevende in planten, de bouwer van het geraamteachtige. In de loop van de aardse evolutie werd hem dat moeilijk gemaakt. Koolstof zou alle planten kunnen opbouwen als hij maar water onder zich had. Maar nu heeft hij kalk onder zich, die hem stoort. Daarom verbindt hij zich met kiezel; en nu zetten kiezel en koolstof samen zich, geholpen door de klei, aan de opbouw, om op die manier de weerstand van het kalkachtige te overwinnen.
Hoe leeft een plant nu in dit geheel? Van onderen wil het kalkachtige haar met vangarmen grijpen, van boven wil het kiezelachtige haar zo fijn en dun en draderig maken als waterplanten zijn. In het midden staat de bouwer van onze werkelijke plantenvormen, de koolstof, die dat alles ordent. En zoals ons astrale lichaam orde schept tussen ik en etherlichaam, zo werkt de stikstof als astraal element daar tussenin. Dat moeten we leren begrijpen, hoe de stikstof opereert tussen het kalkachtige, het kleiachtige en het kiezelachtige, en tussen al die andere dingen die het kalkachtige voordurend naar beneden wil hebben en het kiezelachtige voortdurend naar boven wil uitstralen.