Aardse en kosmische stoffelijkheid en krachten.
Achtste voordracht 16 juni 1924
Voed vanuit een beeldend begrijpen van stof en kracht
De voeding van ons vee, is iets wat buitengewoon lastig in algemene formules te gieten valt, omdat het afhangt van de individuele situatie. Daarom is het nodig op dit gebied geesteswetenschappelijke inzichten te verschaffen, waardoor met kennis van zaken naar individuele maatregelen kan worden toegewerkt.
De plant heeft een fysiek lichaam en een etherisch lichaam en wordt omzweefd door het astrale. Gaat ze een verbinding met het astrale aan, zoals bij de vorming van vruchten, dan komt er een voedingsmiddel tot stand dat op zijn beurt het astrale in het organisme ondersteunt. Als we het proces doorzien, kunnen we aan een plant aflezen of het een bepaald aspect van het dierlijk organisme zal ondersteunen of niet.
Bij de mens kunnen we exact spreken van een drieledigheid van zijn organisme. Bij het dier moeten we spreken van een vooral in de kop gelokaliseerde zenuwzintuig-organisatie en een stofwisselings-ledematenorganisatie die in het achterlijf en de ledematen is ondergebracht. Die doordringt toch ook het hele organisme. Bij het dier moeten we dus van een tweeledigheid van het organisme spreken, waarbij de twee leden zich in het midden vermengen.
Alles wat er aan substanties in de organisatie van de kop is, dat is van aardse materie. Alles wat er aan stoffelijkheid in de stofwisselings-ledematenorganisatie te vinden is, wat darmen, ledematen, spieren, botten enzovoort doortrekt, dat stamt van wat er uit de lucht en uit de warmte rond de aarde wordt opgenomen. Dat is kosmische stoffelijkheid. Wat het dier eet, dient er alleen toe om de bewegingskrachten in het dier te ontwikkelen, zodat het kosmische naar de stofwisselings-ledematenorganisatie, dus tot in de hoeven kan worden gedreven. Bij de krachten is het net omgekeerd.
Het is werkelijk van belang dat een os die sterke ledematen nodig heeft, zo gevoerd wordt dat het dier zoveel mogelijk van die kosmische stoffelijkheid binnenkrijgt en dat de voeding die via de maag gaat, erop wordt afgestemd om veel krachten te ontwikkelen, die de kosmische stoffelijkheid overal tot in de ledematen, de spieren, de botten kunnen sturen. Op dezelfde manier moeten we de substanties die nodig zijn voor de kop juist uit de voeding betrekken. En we moeten ons realiseren dat de kop deze voeding die hij uit het lijf krijgt, alleen kan verwerken als hij daarvoor de nodige krachten uit de kosmos kan betrekken. Daarom sluiten we onze dieren niet in bedompte stallen op, maar brengen we ze naar de wei. Dan kunnen ze waarnemend met hun omgeving in contact staan.
De hersenen dienen als ondergrond voor het ik. Het dier heeft nog geen ik. Nu is er een bepaalde hoeveelheid aardse materie, die de weg naar de kop aflegt en tenslotte in de hersenen werkelijk wordt afgescheiden. Maar deze voedingsmaterie wordt ook al onderweg in de darmen afgescheiden. Hersenmassa is gewoon tot een eindpunt gebrachte darmmassa. Bij de mens wordt zoveel mogelijk van die buikmest in hersenmest omgezet, omdat de mens zijn ik immers op aarde meedraagt. Omdat het dier het niet tot een ik brengt, blijft er meer ‘ik in aanleg’ in de mest zitten. Van buitenaf brengen we mest naar de wortel van de planten toe. Boven komt het astrale erbij door de omgang met de lucht. Door de omgang met de mest ontwikkelt zich onderaan de aanleg tot het ik van de plant.
Het landbouwbedrijf ontwikkelt boven zijn astraliteit. De aanwezigheid van fruit en bos bevordert het astrale. Het vee eet van alles wat er boven de grond is. Zo komen van dat vee in de vorm van de mest de vereiste ik-krachten, die op hun beurt van de wortel uit, de planten op de juiste manier in de richting van de zwaartekracht laten groeien.
Wortels zijn de voedingsmiddelen die het gemakkelijkste via de spijsvertering de weg naar het hoofd vinden. Denkt u zich in: ik moet wortelvoeding geven aan een dier dat substantie moet hebben voor zijn kop, om in zo levendig mogelijk zintuiglijk, kosmisch contact met de kosmische omgeving te komen. Denkt u dan niet dadelijk aan het kalf en aan de peen? Als het kalf peen eet, dan is aan het hele proces voldaan. Maar het mag er niet bij blijven dat die ‘peenmest’ in de kop wordt afgezet. Er moeten van wat daar is afgezet, krachten in het organisme worden uitgestraald. U moet een tweede voedingsmiddel hebben, dat ervoor zorgt dat de kop aan de rest van het organisme werkt. Dan heb ik iets nodig wat straalvormig is in de natuur, of wat dat straalvormige samenbalt. Bijvoorbeeld lijnzaad. Peen en lijnzaad, of iets wat op een andere manier bij elkaar past, zoals bijvoorbeeld ook vers hooi met peen, dat helpt het dier op weg om te worden wat het worden moet.
Bij melkkoeien, waar juist het middengebied sterk moet worden, moeten we erop letten dat er tussen de stroom die van de kop naar achteren gaat, die in hoofdzaak een krachtenstroom is, en de stroom die van achteren naar voren gaat, die in hoofdzaak een stofstroom is, de juiste samenwerking plaatsvindt. Voor deze processen moeten wij naar voedingsmiddelen zoeken die minder in de richting van de kop werken dan de wortels, maar we mogen ook niet te veel nemen van wat in de richting van bloem en vrucht gaat. Dan komen we bij het groene en bladachtige. Ik gebruik dan planten die het vruchtproces, naar het loof- en bladproces toe halen. Dat doen bijvoorbeeld de peulvruchten en met name de klaversoorten. Zo zouden we de hele landbouw moeten bezien, van ieder ding moeten weten wat er eigenlijk mee gebeurt, op de weg die het aflegt ofwel van het dier tot in de bodem ofwel van de plant tot in het dier.
We kunnen het vruchtvormende, dat nog niet tot zijn eindpunt is gevoerd in de natuur, in zijn werking versterken door middel van processen die verwant zijn aan het verbrandingsproces.
Mensen zijn op het idee gekomen om hun voedsel te koken omdat ze gaandeweg hebben ontdekt dat bij alles wat in de richting van de vruchtvorming werkt, processen een rol spelen die met verbranding, verwarming, drogen en stoven te maken hebben. Al deze processen geven de mogelijkheid - in het gebied van bloei en zaadvorming, maar indirect ook de overige delen van de plant - om extra sterk de krachten te ontwikkelen voor het stofwisselings-ledematensysteem van het dier. Men doet er goed aan ook voor zichzelf op zulke dingen te letten. Maar zulke zaken zijn heel persoonlijk. Men kan rauwkosteter worden om helemaal niet meer genoeg krachten te hebben om te werken en zo ‘mysticus’ te worden. Of men kan vanuit een sterke kracht rauwkost eten om de eigen mystieke scholing te ondersteunen.
Wat doen we als we dieren vetmesten? Als in een zak verzamelen we zoveel mogelijk kosmische substantie. Varkens, als ze vet zijn, zijn zulke hemelse dieren! Want hun vette lijf zit, voor zover het geen zenuw-zintuigsysteem is, vol met kosmische substantie. Een varken moet eten om de substantie die uit de kosmos wordt aangetrokken, te verdelen. Mestdieren worden vet als u ze dingen geeft die de kant van de vruchtvorming op gaan, die liefst door koken of verwarmen verder zijn behandeld, en als u ze dingen geeft die de tendens tot vruchtvorming al in zich hebben. Bijvoorbeeld bieten die al door verdere cultivering groter zijn geworden dan ze vroeger in het wild waren. Iets wat zoveel mogelijk tot verdeling van de kosmische substantie bijdraagt, dus iets wat in de eerste plaats tegen het vrucht vormende aan ligt en verder ook nog op de juiste manier is behandeld. Tegelijk moeten wij er voor zorgen dat bij zo’n dier de kop niet helemaal verwaarloosd wordt. We moeten dus aan het vorige nog iets toevoegen, dat we nu in een kleine hoeveelheid moeten geven, omdat de kop in dit geval niet zoveel nodig heeft. Daarom moeten we bij mestdieren niettemin, al is het in geringe dosering, iets uit het wortelgebied door het voer mengen.
In het algemeen kun je zeggen, het wortelachtige heeft een taak te vervullen ten opzichte van het hoofd of de kop, het bloemachtige ten opzichte van het stofwisselings-ledematensysteem, het loof- en bladachtige ten opzichte van het ritmische systeem. Datgene waarmee we het geheel ondersteunen, omdat het op alle gebieden van de dierlijke organisatie betrekking heeft, dat is het zoutachtige. Juist aan de toevoeging van het zout kun je zien, dat ook kleine hoeveelheden van de juiste kwaliteit beslist hun nut hebben.
De tomatenconsumptie speelt een belangrijke rol bij alles in het organisme wat een eigen organisatie aanneemt. In bepaalde gevallen hebben tomaten een gunstige invloed op de lever. De lever is het orgaan dat het meest zelfstandig werkt in het menselijk organisme. Iemand die aan een carcinoom lijdt, waardoor dus van meet af aan een bepaald gebied in het organisme van de mens of van het dier zelfstandig wordt gemaakt, zou juist geen tomaten moeten eten. De tomaat voelt zich het prettigste als hij over mest beschikt die nog de vorm heeft waarin die is afgescheiden. Als u met composthopen zou werken die uit tomatenloof zelf bestaan, dan zou de tomaat zich schitterend ontwikkelen. De tomaat wil helemaal niet buiten zijn eigen gebied komen. Daarmee hangt het feit samen dat hij op zelfstandige structuren in het organisme van mens en dier kan inwerken. In dit opzicht is de aardappel met de tomaat verwant. Die werkt ook zelfstandig, in die zin dat hij gemakkelijk het hele spijsverteringsproces doorloopt en in de hersenen doordringt en die dan zelfstandig maakt, zelfs tegenover de andere menselijke organen. Onder alles wat mensen en dieren materialistisch heeft gemaakt, neemt de aardappel consumptie een belangrijke plaats in. Het gebruik van aardappels mag maar zover gaan dat het aan het gebied van de hersenen, van het hoofd een stimulans geeft. Dat zijn dingen waar we inzicht in moeten krijgen, omdat de landbouw daardoor innerlijk verbonden wordt met het sociale leven, en wel op een concrete manier. En dat is zo oneindig belangrijk, dat de landbouw met het hele sociale leven verbonden is.
Het maakt verschil uit of iemand uit de landbouw over de dingen spreekt die in deze cursus zijn behandeld, of iemand van daarbuiten. Voorlopig zullen we deze mededelingen binnenskamers houden, tot we ze met experimenten hebben bevestigd.
Een grote dank wil ik uitspreken aan de familie Keyserlingk en aan allen die mee hebben gewerkt aan het feest dat deze cursus kon zijn.