De eerste drie voordrachten uit "De missie van Michaël" (Die Sendung Michaels, GA 194) behandelen de plaats van Michael, Ahriman, Lucifer en Christus in de ontwikkeling van mensheid en wereld.
Bijzonder aan deze voordrachten is dat ze de plaats beschrijven die de ahrimanische en luciferische wezens innemen als onderdeel van de ontwikkeling van de mens. Daarmee bieden deze voordrachten een sleutel om het kwaad naar de voor haar terechte plaats te leiden.
De Nederlandse vertaling van deze voordrachten is opgenomen in de uitgave De missie van Michaël van uitgeverij Pentagon.
Bij het werken aan deze voordrachten is de methodiek verdiept. Naast een beknopte samenvatting en een uitgebreidere wordt ook gewerkt aan een beschouwing die de inhoud met de actualiteit verbindt. Door de kern van elke voordracht op de voordracht zelf toe te passen verdiept het inzicht zich.
vrijdag 21 november 1919
"Bedenkt dat de Christus-impuls alleen te begrijpen is als u die opvat als de impuls tot evenwicht tussen het Luciferische en het Ahrimanische; als men hem in die drie-eenheid op de juiste manier weet te plaatsen."
We leven als mens in twee sferen. Ten eerste in de sfeer waarin we gekomen zijn doordat we de Saturnus-, Zon-, en Maanontwikkeling doorgemaakt hebben. We staan dus op de vierde trap van onze ontwikkeling. Bovendien nemen we deel aan een leven in een sfeer die net zo bij de geesten van de vorm hoort als de aarde bij ons hoort. Deze sfeer – die voor de geesten van de vorm een achtste ontwikkelingssfeer is - doordringt onze aarde en sluit alleen ons hoofd uit. Met ons gehele overige organisme, met alles wat niet bij de zintuiglijke waarneming hoort, staan we in deze achtste sfeer.
Luciferische en ahrimanische wezens bewonen dezelfde sferen. De luciferische wezens zijn de dragers van die krachten die ons tot fantasten maken, de krachten die maken dat we boven ons hoofd uit willen stijgen. Daarin zijn ze verwant met ons bloed, met koorts. Ze willen ons afvallig maken van het goddelijke.
De ahrimanische machten drukken ons neer, maken ons tot bekrompen, starre mensen. Daarin zijn ze verwant met onze beenderen, met sclerose. Ze willen macht over ons mensen en over de aarde. De mens houdt het evenwicht tussen deze twee tendensen. Zo is er eigenlijk in onze kosmos een strijd aanwezig tussen de voortdurend naar vrijheid strevende luciferische wezens en de naar eeuwigdurende macht strevende ahrimanische wezens.
Je kunt de wereld alleen begrijpen als je haar met betrekking tot het drietal beschouwt: alles wat luciferisch is, alles wat ahrimanisch is en de mens als derde daar tussenin geplaatst. En het is absoluut in het belang van de luciferische en ahrimanische machten om dit geheim van de drieheid te verhullen. Door het hanteren van de tegenstelling tussen goed en kwaad wordt het goddelijke uit het bewustzijn verdreven en wordt aan het luciferische het goddelijke toegedicht. Dit gebeurt ook in belangrijke cultuuruitingen zoals Goethes Faust, Het Verloren Paradijs van Milton en Klopstocks Messias. Zelfs de driegeleding van het menselijk organisme is uit de wereld geholpen. In lichaam, ziel én geest te geloven geldt binnen de katholieke kerk als ontoelaatbaar.
De Christusimpuls is echter alleen te begrijpen als we die beschouwen als een evenwichtsimpuls tussen het ahrimanische en het luciferische. Om de mensen daarvan weg te houden moet je ze leiden naar het drogbeeld van de tweeheid. Een omwaardering van veel waarden – zoals Nietzsche schreef – is daarom met betrekking tot veel zaken nodig.
zaterdag 22 november 1919
De mensheid moet tot de mogelijkheid komen om dit inzicht moedig en onverschrokken onder ogen te zien: De mensheid heeft aan zichzelf, door het vatten van nieuwe goddelijke mysteriën, iets te verbeteren aan alles wat haar kan worden gegeven door loutere het inzicht van het hoofd, door louter menselijke, aardse wijsheid of slimmigheid.
...binnenkort beschikbaar
zondag 23 november 1919
De echte mensen zijn onzichtbaar, ze zijn bovenzinnelijk. Dat men zulke dingen met vol bewustzijn tegen zichzelf zegt op elk moment van het wakende leven, dat is Michaëlisch denken.
Naast het vierde stadium waarin wij leven, leven wij nog in de achtste sfeer die toebehoort aan de geesten van de vorm, die onze scheppers zijn. In die achtste sfeer leven ook de Ahrimanische entiteiten. De Luciferische geesten, leven met ons in de vierde sfeer.
Omdat wij in de vierde sfeer van onze evolutie leven, zijn wij waarnemende en intelligente wezens. Deze intelligentie is alleen aan de mens toegekend omdat Michaël de Luciferische geesten heeft neergeworpen in de sfeer van de mens. We begrijpen elkaar omdat we een gemeenschappelijke intelligentie hebben.
Niemand kan een ander de relatie aanpraten waarin die ander zich met Christus wil plaatsen. Dat is een persoonlijke zaak. Als mensen de Christus-impuls tot hun persoonlijke impuls maken, wordt deze vanzelf voor iedereen hetzelfde. De Christusimpuls kan in de hele mensheid dezelfde zijn en toch een persoonlijke zaak zijn. Intelligentie is geen persoonlijke zaak.
Ten opzichte van zijn hoofd is de mens in een voortdurend sterven. Lucifer wil voortdurend ons hoofd levend maken. Lucifer heeft voortdurend de neiging om, wanneer wij een beeld te vormen in de geest, er een echte inhoud aan te geven. De grootst denkbare inspanningen worden geleverd opdat menselijke fantasieën werkelijkheid kunnen worden. Alle innerlijke oorzaken van ziekte in de mensheid zijn verbonden met deze Luciferische neiging.
De rest van ons organisme, buiten het hoofd, is door zijn eigen organisatie geschapen voor vitaliteit. Daarin werken de Ahrimanische machten. Zij proberen in de vitaliteitskrachten van de rest van het organisme de doodskrachten te sturen die volgens de goddelijke ontwikkeling in het hoofd thuishoren.
Alles wat vanuit de achtste sfeer werkt, dat werkt in op de menselijke wil. In dat wat als wensen ten grondslag ligt aan de wil probeert Ahriman een persoonlijk element te brengen. In plaats van ons te laten doordringen door de goddelijke idealen, wordt er iets persoonlijks in onze verlangens gebracht.
Wij bevinden ons in een toestand van evenwicht tussen de Luciferische en de Ahrimanische elementen. Het Luciferisch-Ahrimanische element geeft ons ziekte en dood in het fysieke, en in het zielegebied ontwikkelt het voor ons alles wat als een waanvoorstelling verschijnt. Wat het geestelijke element betreft, dringt het egoïsme in ons door.
Vanuit een materialistisch bewustzijn zeg je tegen jezelf: Daar is een mens van vlees en bloed, van aardse materie. Je spreekt pas juist als je zegt: Dat wat voor mij staat, dat zijn de deeltjes materie die de menselijke geestelijke gestalte in zich opslaat, die voor mij het onzichtbare wat voor mij staat zichtbaar maakt. De echte mensen zijn onzichtbaar, ze zijn bovenzinnelijk. Dat men zulke dingen met vol bewustzijn tegen zichzelf zegt op elk moment van het wakende leven, dat is Michaëlisch denken.
Waar sprake is van een opgaande ontwikkeling, moet ook de neiging tot een neergaande ontwikkeling bestaan. Op het moment dat een stijgende ontwikkeling begint neer te gaan, gaat de fysieke ontwikkeling in een spirituele over. Er is ruimte in ons hoofd voor een spirituele ontwikkeling omdat daar een fysieke neergaande ontwikkeling is.
Wij spreken over het feit dat door het Mysterie van Golgotha de Christusimpuls is ingetreden in de evolutie van de mensheid. Op het moment dat het een levende realiteit van de ziel is, iets bovenzinnelijks in de mens te zien, op dat moment ontwikkelen wij in onszelf het vermogen om de Christusimpuls overal tussen ons waar te nemen.
Michaël brengt het begrip van de Christusimpuls. Maar we moeten naar hem toe gaan. En we gaan naar hem toe als we twee dingen vervullen.
We moeten ons bewust worden van het spiegelende karakter van ons denken. Dan zullen we een beroep doen op een andere bron van werkelijkheid in ons. Dan werken we de Luciferische ontwikkeling tegen. Want die heeft er alle belang bij de bedrieglijke schijn te wekken dat er substantie in ons denken zit. Het is geen substantie, het is alleen beeld. We halen de substantie uit diepere lagen van ons bewustzijn.
Het tweede is dat wij in onze wensen, en dus in onze wil, datgene inbrengen wat slechts voortvloeit uit de werkelijkheid die wij als bovenzinnelijk moeten erkennen.
Door u dit te beschrijven, beschrijf ik tegelijkertijd de diepste impulsen van het sociale vraagstuk. De geesten die de mensen naar het bovenzinnelijke leiden, en waarover wij in deze dagen hebben gesproken, zullen de mensen samenbrengen.