Hier vind je een samenvatting van het boek Waarnemen en denken. Het is het eerste kennistheoretische werk van Rudolf Steiner (Grundlinien, GA2). Het boek neemt als uitgangspunt het onbevangen waarnemen. Het gaat over de centrale rol van het denken waarmee we elk begrip creëren als een ideële tegenpool van de fysieke waarneming.
Rudolf Steiner schreef dit boek in 1886 terwijl hij - 25 jaar oud - werkte aan de uitgave van de natuurwetenschappelijke geschriften van Goethe. In 1924 gaf hij het boek opnieuw uit. Hij schreef toen: “...[dit boek] is voor mij ook de kennistheoretische basis en rechtvaardiging voor alles wat ik later gezegd heb en gepubliceerd.” De gedachtegang in dit boek werkte hij verder uit in zijn proefschrift Waarheid en Wetenschap en in zijn boek Filosofie der Vrijheid.
Waarnemen en denken is als boek verkrijgbaar via de boekhandel, of rechtstreeks te bestellen bij Uitgeverij Pentagon.
Hoe komt de mens tot kennis? Hoe komt een wetenschappelijk oordeel tot stand. Een onderzoek van deze vragen laat zien dat het denken in de ervaringswereld van de mens én in de werkelijkheid een autonome positie inneemt. Met het denken realiseert de mens een begrip van een zaak dat onomstotelijk bij die zaak hoort en er een eenheid mee is. Het begrip, het wezen van een zaak, is de ideële tegenpool van de fysieke verschijning van die zaak. Zowel het waarnemen als het denken zijn activiteiten van de mens waarmee hij samen de volledige werkelijkheid kan omvatten.
Voor het omvatten van de werkelijkheid dient de wetenschappelijke methode van onderzoek in overeenstemming te zijn met het te onderzoeken gebied. Het leren kennen van de anorganische natuur gaat uit van de causaliteit. Voor de levende natuur is het type maatgevend. De uiterlijke verschijning - van plat of dier - is daar uitdrukking van. De geesteswetenschappen hebben het begrip van de individualiteit op zich als uitgangspunt.
De samenvatting van Waarnemen en denken is op een aparte pagina beschikbaar. Ook een Engelse samenvatting is beschikbaar onder de titel: The Science of Knowing.
Het boek werkt twee nieuwe opvattingen uit. De eerste is dat het denken het in zichzelf gegrondveste element is van waaruit de wereld te begrijpen is. De tweede opvatting is dat elk te onderscheiden gebied van waarneming een eigen methode vraagt om mee onderzocht te worden. Steiner werkt dit tweede element vervolgens uit voor de anorganische natuur, de organische natuur en voor het gebeid van de geestwetenschappen. Als kenmerkend element voor het onderzoek vindt hij achtereenvolgens oorzaak en gevolg voor de anorganische natuur, het type voor de organische natuur en individualiteit voor de geesteswetenschappen.
Elk gebied van onderzoek vraagt een methode te hanteren die bij het betreffende gebied past. Dat betekent dat ik mij rekenschap geef van wat ik wil onderzoeken en mijn methode daarop afstem. Als je hier kennistheoretisch naar kijkt stuit je op een paradox: om te weten hoe ik mijn onderzoek moet gaan verrichten moet ik wat ik ga onderzoeken al kennen. De praktische consequentie van deze paradox is dat je je onderzoeksmethode voortdurend toetst en aanpast tijdens het onderzoeken. Bekend is in dit verband de uitspraak van Jan Diek van Mansvelt: "Ik vraag me voortdurend af wat de koe vindt van wat ik noteer als ik onderzoek doe naar koeien." (vrij weergegeven)