Steiner in essentie

Antroposofie ontmoeten, begrijpen, doenA - Z

Begrippen

De mogelijkheid om begrippen te vormen is een van de kenmerkende eigenschappen van het menszijn. In zijn filosofische werk wijst Steiner erop hoe de mens de werkelijkheid voltooit door het vormen van begrippen.

De wereld bestaat uit waarnemingsinhouden én de daarbij horende begrippen. De waarnemingsinhouden komen tot ons via onze zintuigen. Bij de waarnemingsinhouden horen begrippen die naast het benoemen van het waargenomene ook de onderlinge verbanden tussen de verschijnselen aangeven. Begrippen worden gevormd met het denken. Dat is geen subjectieve aangelegenheid, omdat het denken een in zichzelf gegronde consistentie heeft.

Door deze beschouwingswijze komt de tegenstelling subject-object in een nieuw licht te staan. De totale werkelijkheid komt tot mij op twee manieren.

  1. Op de eerste plaats via mijn waarnemingen, die ik met mijn zintuigen ontmoet. Het is van belang te beseffen dat de mens in staat is nieuwe, hogere zintuigen te ontwikkelen dan hij door zijn fysieke constitutie vanzelf al heeft.
  2. Op de tweede plaats via mijn denken waarin ik de begripsmatige samenhang tussen mijn waarnemingen ontdek.

Ik observeer de tafel, vervolgens denk ik over de tafel na, maar ik observeer dit denken niet op datzelfde moment. Ik moet mij eerst op een standpunt buiten mijn eigen activiteit plaatsen, wil ik behalve de tafel ook mijn denken over de tafel observeren. Terwijl het observeren van objecten en gebeurtenissen en het denken daarover heel gewone toestanden zijn, die voortdurend in mijn leven optreden, is de observatie van het den- ken een soort uitzonderingstoestand. Met dit feit moeten wij terdege rekening houden als het erom gaat de relatie tussen het den- ken en alle andere objecten van observatie vast te stellen. Het moet ons duidelijk zijn dat wij bij het observeren van het denken een benadering hanteren die ten aanzien van alle andere verschijnselen de normale toestand is, die echter bij de continuering van deze normale toestand ten aanzien van het denken zelf niet optreedt.
(…)
Waarom volgens mijn observatie de donder op de bliksem volgt, weet ik niet zonder meer. Waarom mijn denken het begrip donder met het begrip bliksem verbindt, dat weet ik direct vanuit de inhoud van beide begrippen. Het is hier uiteraard helemaal niet wezenlijk of ik de juiste begrippen van bliksem en donder heb. De samenhang tussen de begrippen die ik heb is mij volkomen duidelijk, en wel door deze begrippen zelf.
Rudolf Steiner, Filosofie der Vrijheid

← Aura | Bewegingszin →