Geplaatst op

Geesteswetenschap

Geesteswetenschap realiseert een aanvulling op de natuurwetenschap gerealiseerd door het methodisch ontwikkelen van helderziende vermogens.

In Waarnemen en denken beschrijft Steiner een fundamenteel verschil tussen de studie van anorganische verschijnselen en organische verschijnselen. Materiële verschijnselen hebben het fenomeen van oorzaak en gevolg als basis. In de organische wereld is er steeds sprake van een entiteit die zich in de verschijnselen uitdrukt. Naast de fysieke verschijnselen waar de planten, dieren en mensen aan onderhevig zijn is er sprake van een specifiek wezen dat de verschijnselen mede beïnvloedt. Elke plantensoort is daar een voorbeeld van. Goethe beschreef de oerplant als het wezenlijke dat aan alle planten ten grondslag ligt. Het concipiëren – het waarnemen, zoals Goethe het zelf noemde – van de oerplant is een resultaat van geesteswetenschap.

In de voordracht Geest, natuur leven wijst Rudolf Steiner erop dat de natuurwetenschap moet blijven staan voor de verklaring van het leven. Dat onttrekt zich aan haar mogelijkheden. De scholingsweg van de antroposofie biedt mogelijkheden om andere kenvermogens te ontsluiten dan alleen dat wat we met de fysieke zintuigen waarnemen. Met die kenvermogens is het mogelijk meer dan alleen het materiële te onderzoeken, met een aan de natuurwetenschappen gelijkwaardige wetenschappelijkheid.

Geesteswetenschap in Nederland wordt beoefend in de vak-secties van de Antroposofische Vereniging.