Steiner in essentie

Antroposofie ontmoeten, begrijpen, doenPublicatiesMichaël en de mens

3 Michaëlisch denken

zondag 23 november 1919

Dat wat voor mij staat, dat zijn de deeltjes materie die de menselijke geestelijke gestalte in zich opslaat, die voor mij het onzichtbare wat voor mij staat zichtbaar maakt. De echte mensen zijn onzichtbaar, ze zijn bovenzinnelijk. Dat men zulke dingen met vol bewustzijn tegen zichzelf zegt op elk moment van het wakende leven, dat is Michaëlisch denken.

Wanneer wij de vier opeenvolgende stadia van de aarde beschouwen, waartoe ook de mensheid als zodanig behoort, moeten wij de mens alleen bekijken voor zover de mens een hoofdwezen is. Waarbij ‘hoofd’ de symbolische uitdrukking is van datgene wat behoort tot de zintuiglijke waarneming, de intelligentie, en wat van daaruit overvloeit naar het sociale leven.

Naast dit vierde stadium leven wij nog in een andere sfeer van de evolutie. Dat is de sfeer die als achtste sfeer toebehoort aan de geesten van de vorm, die onze scheppers zijn. Als je nu deze achtste sfeer beschouwt, dan leven daarin niet alleen onze goddelijke scheppende geesten, maar ook de Ahrimanische entiteiten. De Luciferische geesten, leven met ons in de vierde sfeer.

Omdat wij in de vierde sfeer van onze evolutie leven, zijn wij waarnemende en intelligente wezens. Maar we mogen nooit vergeten dat de Luciferische macht deze intelligentie beïnvloedt, waarbij we altijd met de intelligentie ook de zintuiglijke waarnemingen willen aanduiden. Deze Luciferische macht is nauw verbonden met wat de mens vandaag de dag als zijn eigen intelligentie beschouwt. En toch is deze intelligentie alleen aan de mens toegekend omdat Michaël de Luciferische geesten heeft neergeworpen in de sfeer van de mens, in de vierde sfeer. We begrijpen elkaar omdat we een gemeenschappelijke intelligentie hebben, die voortkomt uit de Luciferische geest. En deze Luciferische intelligentie wordt veelal nog steeds beschouwd als datgene wat de mens werkelijk onderscheidt.

Je kunt niet plotseling iets persoonlijks beslissen dat door intelligentie moet worden beslist, zonder als waanzinnige uit het sociale leven te vallen. Aan de andere kant kan niemand een ander de relatie aanpraten waarin die ander zich met Christus wil plaatsen. Dat is uiteindelijk een persoonlijke zaak. Maar omdat de Christus door het Mysterie van Golgotha is gegaan en zich heeft verbonden met de ontwikkeling van de aarde, is het zo dat als mensen, onafhankelijk van elkaar, de Christus-impuls tot hun persoonlijke impuls maken, deze vanzelf hetzelfde wordt. Door de Christus-impuls zelf wordt de relatie in ieder mens tot de Christus op zo'n manier gevormd dat zij in ieder mens hetzelfde is als zij op de juiste manier wordt gevormd. De Christusimpuls kan in de hele mensheid dezelfde zijn en toch voor elk individu een persoonlijke zaak zijn. Intelligentie is geen persoonlijke zaak.

Ten opzichte van zijn Hoofd is de mens als het ware in een eeuwigdurend sterven. De Luciferische wezens hebben het menselijk hoofd als hun verblijfplaats genomen. Lucifer wil voortdurend ons hoofd levend maken, net zoals de rest van ons organisme levend is. Zo zou Lucifer de evolutie van de mensheid doen afwijken van haar goddelijke richting. Lucifer heeft voortdurend de neiging om, wanneer wij een beeld te vormen in de geest, er een echte inhoud aan te geven. De neiging dat onze fantasieën werkelijkheid moeten worden is voortdurend verbonden met onze menselijke natuur. De grootst denkbare inspanningen worden geleverd opdat menselijke fantasieën werkelijkheid kunnen worden. Maar alle innerlijke oorzaken van ziekte in de mensheid zijn verbonden met deze Luciferische neiging.

De rest van ons organisme, buiten het hoofd, is door zijn eigen organisatie geschapen voor vitaliteit. Daarin werken de Ahrimanische machten. Zij proberen juist in de vitaliteitskrachten van de rest van het organisme de doodskrachten te sturen die volgens de goddelijke ontwikkeling eigenlijk in het hoofd thuishoren.

Alles wat vanuit de achtste sfeer werkt, dat werkt in op de menselijke wil, niet op de intelligentie. In dat wat als wensen ten grondslag ligt aan de wil probeert Ahriman voortdurend een persoonlijk element van de mens te brengen. En omdat het persoonlijke element van de mens verborgen ligt in de aard van de wensen, is onze zielenactiviteit van de wil juist een afdruk van ons naderen tot de dood. In plaats van ons te laten doordringen door de goddelijke idealen, deze te laten doordringen in onze wensen en daardoor in onze wil, wordt er iets persoonlijks in onze verlangens, in onze wil gebracht.

Wij bevinden ons in een toestand van evenwicht tussen de Luciferische en de Ahrimanische elementen. Het Luciferisch-Ahrimanische element geeft ons ziekte en dood in het fysieke, en in het zielegebied ontwikkelt het voor ons alles wat als een waanvoorstelling verschijnt. Wat het geestelijke element betreft, dringt het egoïsme in ons door.

Als mensen kunnen we er niet langer op rekenen dat we een opwaartse impuls krijgen van onze fysieke evolutie. Wij moeten een opwaartse ontwikkeling bewerken door naar de mens te leren kijken op de manier waarop hij naar de volgende vormen van aardontwikkeling leidt. We moeten leren kijken naar de mens van de toekomst. Dat betekent Michaëlisch denken.

Tegenover je buurman sta je met een nogal materialistisch bewustzijn. Je zegt tegen jezelf: Dit is een mens van vlees en bloed, dit is een mens van aardse materie. Maar wat je zo tegen mensen, dieren en planten zegt, dat zeg je alleen terecht tegen minerale wezens. Wat de mens tot iets van zichzelf maakt uit de uiterlijke minerale wereld, dat zie je. Je ziet niet de mens die dat maakt. Je spreekt pas juist als je tegen jezelf zegt: Dat wat voor mij staat, dat zijn de deeltjes materie die de menselijke geestelijke gestalte in zich opslaat, die voor mij het onzichtbare wat voor mij staat zichtbaar maakt. De echte mensen zijn onzichtbaar, ze zijn bovenzinnelijk. Dat men zulke dingen met vol bewustzijn tegen zichzelf zegt op elk moment van het wakende leven is Michaëlisch denken. Dat men zich er bewust van wordt: Wij lopen tussen onzichtbare mensen. Wij verschillen in wezen helemaal niet van de bovenzinnelijke wezens.

Terwijl de rest van ons organisme zich nog in een opgaande ontwikkeling bevindt, is ons hoofd al in een neergaande ontwikkeling. Als men dan gelooft dat ontwikkeling alleen bestaat als iets opgaands, dan raakt men verwijderd van de ware werkelijkheid. Waar sprake is van een opgaande ontwikkeling, moet ook de neiging tot een teruggaande ontwikkeling bestaan. Op het moment dat een stijgende ontwikkeling begint neer te gaan, gaat de fysieke ontwikkeling in een spirituele over. Er is ruimte in ons hoofd voor een spirituele ontwikkeling omdat daar een fysieke neergaande ontwikkeling is.

Als wij onze intelligentie werkelijk in verband brengen met de Luciferische ontwikkeling, dan zullen wij weten dat onze intelligentie een impuls nodig heeft, wil zij de mens werkelijk naar zijn doel brengen. Lucifer moet door het Christus-principe verhinderd worden om de mens af te laten wijken van zijn voorbestemde goddelijke richting.

Onder invloed van dezelfde waan die aan de goddelijke machten bepaalde Luciferiaanse kwaliteiten heeft toegeschreven (zie eerste lezing), is de mens tegenwoordig geneigd een ideaal te zien in bijvoorbeeld de voorstelling van het schone. Als we kunst echt willen begrijpen, mogen we nooit vergeten dat het ultieme kunstzinnige tegenwoordig het samenspel moet zijn van het mooie in strijd met het lelijke. Want alleen door te kijken naar het evenwicht tussen het mooie en het lelijke staan we in de werkelijkheid.

Wij spreken over het feit dat door het Mysterie van Golgotha de Christusimpuls is ingetreden in de evolutie van de mensheid. Mensen zeggen dat ze hem niet zien. Ja, ze kunnen het niet zien zolang ze zichzelf misleiden over de mens zelf. Op het moment dat het een levende realiteit van de ziel is, die ons in staat stelt iets bovenzinnelijks in de mens te zien, op dat moment ontwikkelen wij in onszelf het vermogen om de Christusimpuls overal tussen ons waar te nemen.

Nu leven we in de tijd van de Michaël openbaring. Die dringt zich niet op aan de mens, omdat de mens zijn ontwikkeling van vrijheid is ingegaan. Wij moeten de openbaring van Michaël tegemoet treden, wij moeten ons zo voorbereiden dat hij de sterkste krachten in ons zendt, zodat wij ons bewust worden van het bovenzinnelijke in onze onmiddellijke aardse omgeving. Michaël brengt het begrip van de Christusimpuls. Maar we moeten naar hem toe. En we gaan naar hem toe als we twee dingen vervullen.

We moeten ons bewust worden van het spiegelende karakter van onze wereld van het denken. Op het moment dat we ons bewust worden van dit spiegelkarakter, zullen we een beroep doen op een andere bron van werkelijkheid in ons. Dit is waar Michaël met ons over wil spreken. Dat wil zeggen, we moeten proberen onze gedachtewereld in zijn spiegelkarakter te herkennen, dan werken we de Luciferische ontwikkeling tegen. Want die heeft er alle belang bij de bedrieglijke schijn te wekken dat er substantie in ons denken zit. Het is geen substantie, het is alleen beeld. We halen de substantie uit iets anders, uit diepere lagen van ons bewustzijn.

Het tweede is dat wij in onze wensen, en dus in onze wil, datgene inbrengen wat slechts voortvloeit uit de werkelijkheid die wij als bovenzinnelijk moeten erkennen.

Door u dit te beschrijven, beschrijf ik tegelijkertijd de diepste impulsen van het sociale vraagstuk. De geesten die de mensen naar het bovenzinnelijke leiden, en waarover wij in deze dagen hebben gesproken, zullen de mensen samenbrengen.