Boeddha verwijst naar de staat van ontwikkeling waardoor een mens geen (nieuwe) aardse incarnatie meer nodig hgeeft. De laatste die zo'n staat bereikte was Gautama Boeddha, die het Boeddhisme in de wereld bracht.
[Gautama] Boeddha, de koningszoon die de mensheid de leer van het medelijden bracht, werd niet als een boeddha geboren. Immers, Boeddha is niet een individualiteit, maar een waardigheid. Deze Boeddha werd geboren als Bodisatva en werd verheven tot Boeddha toen hij negenentwintig was, toen hij verzonken in meditatie onder de Bodhiboom zat en de leer van het medelijden vanuit de geestelijke hoogten in de fysieke wereld bracht. Eerst was hij een Bodhisatva, dus ook in zijn voorafgaande incarnaties, en toen werd hij een Boeddha.
De machten, de krachten die de mens weer omhoog brengen in de geestelijke wereld, zijn tweeërlei te verdelen: in die hem doen stijgen op de weg der wijsheid en in die hem doen stijgen op de weg van de moraliteit. De krachten nu, die vooral de verstandelijke vooruitgang bewerken, gaan alle uit van een u allen bekende belangrijke individualiteit uit de vierde na-Atlantische cultuurperiode. Namelijk de impuls voor de wijsheidsvolle ontwikkeling van de ziel gaat uit van Gautama Boeddha. Het is opmerkelijk dat juist de scherpzinnigste en belangrijkste gedachten, die in ons cultuurtijdperk gedacht zijn, uitgegaan zijn van Gautama Boeddha.
De tweede impuls die naast de Boeddha-impuls in de mensheidsevolutie voortwerkt, is de Christusimpuls, en deze impuls is het die in de toekomst de vooruitgang van de mensheid in moraliteit brengt. Daarom kan men zeggen: Hoewel de Boeddhaleer een bijzondere morele leer is, is het toch uitsluitend een morele leer, terwijl de Christusimpuls niet leer, maar kracht is. Het werkt als morele kracht, die steeds meer en meer zich zo ontplooit dat zij de mensheid werkelijk met moraliteit doordringt.
Rudolf Steiner, Milaan, 21 september 1911, GA 130
Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit
(Met dank aan De Grote Rudolf Steiner Citatensite )
In de zevende voordracht van Grenzen van de natuurwetenscchap spreekt Steiner over Boeddha in verband met de betekenis van herhalingen:
Ik heb westerse mensen ontmoet die hielden van die uitgaven van Boeddha waarin de vele herhalingen werden teruggebracht tot de eenmalige formulering van een zin. Dan geloofden de mensen dat als zij zo'n gereduceerde Boeddha hadden, waarin alles maar één keer voorkomt, zij inzicht zouden krijgen in de werkelijke inhoud van wat Boeddha werkelijk bedoelde. De westerse beschaving is geleidelijk zo verstoken geraakt van elk begrip voor de oosterse aard. Want als men alleen opneemt wat letterlijk in de verhandelingen van Boeddha staat, wat in de verhandelingen van Boeddha staat volgens die inhoud waar wij als westerse mensen waarde aan hechten, dan neemt men niet op wat de opvattingen van Boeddha zijn. Men neemt ze alleen op als men meegaat in de herhalingen, als men wil leven in de woorden, als men wil leven in die versterking van de zielekracht die door de herhalingen ontstaat.