Hippocrates (ca 460-370 v.Chr) schreef over de vier lichaamssappen: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Hij koppelde deze humores aan vier bijbehorende temperamenten, afhankelijk van welk sap in de persoonlijkheid overheerst: sanguinisch (bloed), cholerisch (gele gal), melancholisch (zwarte gal) en flegmatisch (slijm).
Rudolf Steiner vernieuwde deze leer van de constitutietypen, onder andere ten behoeve van het onderwijs aan kinderen op de lagere school. Het aansluiten bij de constitutie van het kind maakt het voor het kind makkelijker enthousiast met de lessen mee te doen. Het voelt zich meer aangesproken en gezien.
Het rekening houden met de verschillende temperamenten bevordert ook de afwisseling in de lessen. Een sanguinicus houdt van afwisseling, is opgewekt. Een cholericus is een doener, die wil de baas zijn. Een flegmaticus houdt van gestage voortgang, van continuïteit. De melancholicus is nadenkend, filosofisch.
Thema-artikel over de vier temperamenten