Steiner in essentie

Antroposofie ontmoeten, begrijpen, doenPublicaties

Geest, natuur, leven

Deze voordracht die Rudolf Steiner in Karlsruhe hield op 1 maart 1913 diende als prototype voor het project Steiner in essentie.

Inleiding op deze voordracht

Geest Natuur Leven is een openbare voordracht die Rudolf Steiner in Karlsruhe hield op 1 maart 1913, met de titel \"Geisteswissenschaft und Naturwissenschaft in ihrem Verhältnis zu den Lebensrätseln\". (Geesteswetenschap en natuurwetenschap in hun verhouding tot de raadsels van het leven.) In die periode bezocht hij verschillende steden om inleidende voordrachten over geesteswetenschap te houden (o.a. ook in Tübbingen,  Stuttgart en Frankfurt). Deze zijn gebundeld in GA69a. Deze voordracht werd voor het eerst - als losse voordracht - uitgegeven in 1944.

Steiner stelt dat de natuurwetenschap vergezeld dient te gaan van even exact beoefende geestwetenschap. Dit thema heeft hij later uitgebreid behandeld in de reeks voordrachten Grenzen van de natuurwetenschap. De natuurwetenschap bedient zich van een uiterlijke methode voor de kennis van de uiterlijke wereld. Geestwetenschap richt zich op het innerlijk en op het wezen van de dingen. Voor de innerlijke ontwikkeling die voor beoefening van geestwetenschap nodig is heeft hij veel methodische aanwijzingen gegeven. In deze voordracht beschrijft hij hoe innerlijke concentratie tot een getrouw leren kennen van de eigen geestelijke kern kan leiden.

Essentie van deze voordracht als handeling

Ik kende van iemand de naam, maar 'ik kon er maar niet opkomen'. Vlak voor mij de naam te binnenschiet heb ik een gevoel/ervaring van loslaten, van 'niks' meer weten. Dat is een kort moment waarop ik als het ware leeg en dus wakker-slapend ben. Kan ik die toestand in mij cultiveren? Kan ik oefenen om zo open te zijn dat zich aan mij iets openbaart?

Door mij volledig op een eenvoudige voorstelling te concentreren, bren ik mijzelf ik in een toestand waarin ik niet meer met de zintuigen waarneem - zoals in de slaap - en waar ook het verstand slaapt. Dan verschijnt in mijn ziel iets van mijzelf. Door dat wat daar verschijnt nogmaals door sterke wil uit te wissen ontwaak ik tot een hoger geestesleven.

Essentie van deze voordracht als gedachte

Geesteswetenschap, als aanvulling op de natuurwetenschap, maakt ons begrip van de werkelijkheid volledig. Door concentratie, contemplatie, meditatie kunnen we in onze ziel nieuwe vermogens ontwikkelen waarmee we het geestelijke in de wereld en in onszelf toegankelijk maken voor het gewone mensenverstand. Dan blijken we de tijd uit te breiden met de levens die we al doorlopen hebben en nog zullen doorlopen.

Samenvatting van deze voordracht

De grote successen van de afgelopen eeuwen berusten op de natuurwetenschap die zich – als een historische noodzaak – ontwikkelde op basis van de uiterlijke waarneming en het aan de hersenen gebonden denken. Daardoor ontwikkelde zich een manier van denken die tegenover het onderzoek van het geestelijke afwijzend moet staan.

Natuurwetenschap houdt zich bezig met wat van buitenaf tot de mens komt en dat moet ze ook overeenkomstig die buitenkant beschouwen.

Geesteswetenschap moet juist in het innerlijk van de dingen doordringen. Ze onderscheidt zich van de natuurwetenschap niet alleen door wat ze beschouwt, maar vooral ook door de manier waarop beschouwd wordt. Voor geestelijk onderzoek is zelfopvoeding van de ziel noodzakelijk. De ziel moet iets anders uit zichzelf maken, dan wat ze in het gewone leven is.

Stellen we ons eens voor dat mensen alleen de winter waar zouden kunnen nemen. Dat ze in de zomer slapen. Dan beleven ze de aarde alleen maar als iets dat het levenloze, het afstervende voortbrengt.

Bekijken we nu de mens zelf. Als de mens slaapt, dan zwijgen in hem alle driften, hartstochten, idealen, gevoelens, belevenissen die in de ziel tijdens het wakker zijn heen en weer golven. Ten opzichte van zijn eigen zelfkennis is de mens werkelijk een wezen, dat slaapt als de levensprocessen in hem opbouwend werken, in de ‘zomer’. En alleen tijdens het bewuste leven overdag, dat afbrekend werkt, in de ‘winter’, is hij wakker.

Is het mogelijk die ziele-zomertijd bewust door te maken, en openbaart zich dan een verborgen wereld? De voorstellingen, ideeën en begrippen die de mens wakend heeft zijn als het ware kiemen die tijdens de ziele-zomertijd tot volle ontwikkeling kunnen komen. Door concentratie, contemplatie en meditatie kunnen we deze gedachten-kiemen tot leven wekken.

Als geest-onderzoeker concentreert men zich een bepaalde tijd op een eenvoudige voorsteling. Zodat men in een toestand geraakt waarin men niet meer met de zintuigen waarneemt, zoals in de slaap en waar ook het verstand slaapt. Dat wat dan uit de ziel opstijgt is niets anders dan het uitvloeisel van de ziel zelf.

De geest-onderzoeker moet nu door zijn sterke wil uit kunnen wissen wat daar op die manier voor hem verschijnt. Kan hij dat niet, dan was hij als iemand die een voorwerp ziet en zijn blik daar niet meer van kan afwenden. Als hij tot dit uitwissen in staat is, dan ontwaakt de geest-onderzoeker tot een hoger geestesleven in vergelijking waarmee het wakkere dagleven een soort slaaptoestand is. Die stap is vergelijkbaar met de overgang die het kind maakt als het rond het derde, vierde jaar tot zelfbewustzijn komt, maar dan op een hoger niveau. Bij het uitwissen van zichzelf blijft een rest over die niet uit te wissen is. Dat is de eigenlijke kern van de geest-onderzoeker zelf. Bij nader onderzoek daarvan ontdekt hij hoe die kern door meerdere aardelevens gegaan is.

De geest-wetenschap wil binnendringen in de innerlijke krachten van het bestaan, zoals de natuurwetenschap binnendringt in de uiterlijke krachten van het bestaan. Dan benadert men de werkelijkheid van twee kanten.

Daar waar de natuuronderzoeker de plant onderzoekt, daar wil hij steeds dichter komen bij dat wat leven is. De geest-onderzoeker komt op een hoogte waarop hij in bewustzijn en weten alle mogelijke wezens en feiten bereikt en waar de dood als onbereikbaar punt aan het einde staat.

Zoals de natuurwetenschap er naar streeft de uiterlijke wereld te leren kennen, zo moet de geesteswetenschap er naar streven het lot te leren kennen. En zij kan het lot van de mensen alleen leren kennen doordat zij de oorzaken van een volgend aardeleven voorbereid ziet in dit aardeleven.

De bewering van de natuurwetenschap dat deze mens die en die eigenschappen van zijn ouders heeft geërfd is net zo juist als de bewering van de geest-wetenschap dat hij die eigenschappen heeft omdat hij daarvoor in een vorig leven de oorzaken van gelegd heeft.

Zoals de natuurwetenschap de mens vele cultuurgoederen heeft geleverd, zo zal de geest-wetenschap de mens ziele goederen schenken, die innerlijke kracht geven. Het weten dat er een eigen wezenskern bestaat zal zekerheid geven in de ouderdom.

Dit weten zal de mens vervullen met wat hij nodig heeft opdat hij in zijn leven de kracht heeft voor zijn werk, opdat het hele uiterlijke leven gedijen kan. Aan het materiële bestaan ligt de geest ten grondslag. Dat is de leer die de waarheid weergeeft, de ware wetenschap.